Afrekenen bij beëindiging van een samenleving
mw. mr. D. Vrolijks (Ditte) | 5 augustus 2021
Afrekenen bij beëindiging van een samenleving
Volgens het CBS is het onder jongere generaties gebruikelijk geworden om eerst een tijd ongehuwd samen te wonen en pas later of zelfs helemaal niet meer te trouwen. De populariteit van het huwelijk neemt af en die afname wordt niet gecompenseerd door het geregistreerd partnerschap, waarvoor wél vaker dan voorheen een keuze wordt gemaakt. Steeds meer stellen wonen daardoor ongehuwd samen. Een deel van die stellen heeft de financiële kant van de samenleving geregeld in een samenlevingscontract, maar een groot deel ook niet. Voor diegenen die niets hebben geregeld kunnen bij de beëindiging van de samenwoning daardoor de nodige complicaties ontstaan. Hoe moet bijvoorbeeld een tijdens de samenwoning verkregen gemeenschappelijke woning worden afgerekend, als één van de partijen daar eigen geld in heeft gestoken en de andere partij niet? Of als de ene partij tijdens de samenwoning steeds de woonlasten heeft betaald en de andere partij daarin niet of nauwelijks heeft bijgedragen?
Rechtsregels die van toepassing zijn op samenwoners
Vaste lijn in de rechtspraak is dat de regels die op het huwelijk of geregistreerd partnerschap van toepassing zijn, niet gelden voor samenwoners. Ook niet naar analogie (alhoewel daar in de literatuur nog discussie over bestaat). Voor de beantwoording van voornoemde vragen is BW 1, waarin het personen- en familierecht is geregeld, dan ook niet bruikbaar. De oplossing zal moeten worden gezocht in BW 3, het algemeen vermogensrecht, en BW 6 waarin het verbintenissenrecht is geregeld.
De hoofdregel voor samenwoners zonder contract: lasten en lusten delen
De hoofdregel voor samenwoners met een gemeenschappelijke woning is dat zij daarin een gelijk aandeel hebben. Dat gelijke aandeel ziet op zowel de lusten als de lasten. Bij de beëindiging van de samenleving betekent dit dat ieder aanspraak kan maken op de helft van de (over)waarde van de woning. Maar ook dat de partner, die de met de gemeenschappelijke woning samenhangende financiële lasten steeds volledig heeft gedragen, in beginsel een vordering heeft op de andere partner voor de helft van het betaalde deel van de andere partner. Tenzij de vordering tussentijds is gestuit, kan de vordering voor het teveel betaalde geheel of gedeeltelijk zijn verjaard. Op de verjaring moet dan wel een beroep worden gedaan.
Uitzondering: (stilzwijgende) andersluidende afspraak
Afwijking van de hoofdregel is denkbaar in geval partijen een afwijkende afspraak hebben gemaakt. Die afspraak kan stilzwijgend zijn gemaakt of tussen partijen zijn overeengekomen. Of samenwoners een afwijkende afspraak hebben gemaakt moet worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 3:33 en 3:35 BW. Beoordeeld moet worden of uit de verklaringen en gedragingen van partijen blijkt dat zij bedoeld hebben met elkaar een afspraak met een bepaalde inhoud te maken. De partij die stelt dat er een aan de hoofdregel afwijkende afspraak is gemaakt, zal dat moeten bewijzen.
Partners die een langdurige samenlevingsrelatie in gezinsverband aangaan, zullen een verdeling aanbrengen van taken en lasten. Die verdeling ziet meestal niet alleen op de financiën, maar ook op bijvoorbeeld zorgtaken. Wanneer er achteraf moet worden verdeeld en verrekend dan zal aan het handelen van de partners – in totaliteit bezien – betekenis moeten worden toegekend om te bepalen wat rechtens tussen hen geldt. Als de ene partner tijdens de relatie de kostwinner is geweest en de andere partner de zorgtaken op zich heeft genomen, ligt het niet voor de hand te veronderstellen dat de kostwinner-partner voor ogen stond dat hij/zij een vordering op de andere partner zou verkrijgen voor de door hem/haar betaalde kosten, die zijn/haar halve aandeel hebben overstegen.
De enkele constatering dat er sprake is geweest van een bepaalde taakverdeling (waarbij één van de partners de zorgtaken in overwegende mate op zich heeft genomen) en deze taakverdeling gedurende langere tijd heeft bestaan, kan een reden zijn om aan te nemen dat er een stilzwijgende afspraak bestond over de verdeling van het vermogen en de kosten. Maatgevend is dan hoe er is gehandeld en niet hoe één van de partners achteraf liever had willen handelen. Zoals eigenlijk altijd het geval is, zal de beoordeling sterk afhangen van hoe partijen feitelijk hebben gehandeld. En dat zal van geval tot geval verschillen.
Uitzondering: beroep op ongerechtvaardigde verrijking
Voor verrijking is nodig dat iemand een voordeel heeft behaald of een nadeel heeft afgewend. Verarming vertaalt zich in schade, die is ontstaan door geleden verlies of gederfde winst. Van verrijking kan bijvoorbeeld sprake zijn als de verrijkte partij zich daadwerkelijk kosten heeft bespaard, doordat hij kosten niet heeft hoeven maken die anders wel voor zijn rekening zouden zijn gekomen. Tussen de verrijking enerzijds en de verarming anderzijds dient voldoende verband te bestaan. Bij samenwoners zal al snel sprake zijn van een voldoende verband: zij zullen meestal uit dezelfde oorzaak zijn ontstaan zodat dit vereiste niet op grote problemen zal stuiten. Wat wél problemen kan opleveren is of de verrijking als ongerechtvaardigd kan worden gekwalificeerd. Dat nu wordt bij samenwoners niet snel aangenomen, omdat er veelal een redelijke grond aanwezig is die heeft geleid tot een vermogensverschuiving (alleen al uit het enkele gegeven dat er een gemeenschappelijke huishouding is gevoerd volgt, dat over en weer bepaalde prestaties zijn verricht en/of (financieel) is bijgedragen). Denk in dit verband ook aan de natuurlijke verbintenis, die aan een bepaalde vermogensverschuiving ten grondslag kan worden gelegd en ertoe kan leiden, dat die vermogensverschuiving een gerechtvaardigd karakter heeft. Daarmee is een vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking minder kansrijk en moeilijk te verzilveren. Nota bene: bij een geslaagd beroep op ongerechtvaardigde verrijking moet de schade worden gevorderd, die het gevolg is van de ongerechtvaardigde verrijking.
Uitzondering: beroep op onverschuldigde betaling
Onverschuldigde betaling betekent in feite dat er is betaald met het doel, te voldoen aan een verbintenis terwijl die in werkelijkheid niet bestond. Op degene die een vordering uit onverschuldigde betaling tegen een ander instelt, rust de stelplicht en de bewijslast. Deze partij dient dus voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat hij voor de ander heeft betaald, dan wel die ander een goed heeft gegeven, zonder dat daarvoor een rechtsgrond aanwezig was. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als degene die heeft betaald geen schuldenaar was of schuldenaar was voor een geringer bedrag dan is betaald, of omdat de schuldenaar niet meer, of nog niet verschuldigd is, omdat is betaald krachtens een geldige verbintenis waaraan later de grond is komen te ontvallen, omdat er bij vergissing is betaald aan iemand die niet de schuldeiser was, of doordat is betaald door iemand die niet schuldenaar blijkt te zijn.
Zoals het bij de rechtsfiguur ‘ongerechtvaardigde verrijking’ lastig zal zijn aan te tonen dat de verrijking ‘ongerechtvaardigd’ is geweest, zal het bij een vordering op grond van onverschuldigde betaling moeilijk zijn aan te tonen dat de betaling ‘onverschuldigd’ is gedaan. Als verweer kunnen immers dezelfde gronden worden aangevoerd op basis waarvan een verschuiving in het vermogen gerechtvaardigd kan zijn. Net zoals de vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking is een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling daarom niet kansrijk en zal deze niet gauw worden toegewezen.
Uitzondering: redelijkheid en billijkheid
Het ontbreken van afspraken (die al dan niet zijn vastgelegd in een samenlevingscontract) laat onverlet dat de rechtsverhouding tussen samenwoners mede wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. De enkele afspraak om te gaan samenwonen betekent in de praktijk dat dit onvermijdelijk gevolgen zal hebben voor de vermogensrechtelijke verhouding van de samenwoners – en daar kunnen consequenties aan worden verbonden.
Ook in geval er met betrekking tot bepaalde uitgaven geen vergoedingsrecht kan worden aangenomen op grond van een overeenkomst, ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling, kan dit vergoedingsrecht vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval tóch voortvloeien uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid. De partij die van mening is een vergoedingsrecht op de ander te hebben, dient dan wél voldoende bijzondere feiten en omstandigheden te stellen (en te bewijzen) op grond waarvan dat vergoedingsrecht kan worden aangenomen. Die bijzondere omstandigheden bestaan er mede uit dat er sprake is geweest van een (langdurige) gemeenschappelijke huishouding, die is ontstaan door een relatie van affectieve aard waarbij de samenwoners nauw bij elkaar zijn betrokken (lotsverbondenheid) zijn geweest. Een verdere inkleuring van de eisen van redelijkheid en billijkheid zal van geval tot geval verschillen.
“Twintigers en dertigers trouwen minder”; CBS 2 mei 2018. https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2018/18/twintigers-en-dertigers-trouwen-minder
mw. mr. d. vrolijks (ditte)