mw. mr. D. Vrolijks (Ditte) | 3 oktober 2019
Dat is uit het leven gegrepen!
Ditmaal een blog over een procedure die ik heb gevoerd namens een alimentatieplichtige, waarin ik de rechtbank heb verzocht om voor recht te verklaren dat de partneralimentatie met terugwerkende kracht was geëindigd. De rechtsgrond die ik daarvoor heb aangevoerd, is in artikel 1:160 BW te lezen: “een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, eindigt wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren.”
De casus
Partijen waren bij echtscheidingsconvenant overeengekomen dat de man nà echtscheiding een (forse) partneralimentatie aan zijn ex-partner diende te voldoen. Na enkele jaren de overeengekomen alimentatie aan zijn ex-partner te hebben betaald, rees bij de man het sterke vermoeden dat deze met een nieuwe partner samenwoonde. Zo dat het geval zou zijn, dan zou daarmee de alimentatieverplichting van de man definitief zijn geëindigd – en wel met ingang van de datum dat de ex-partner met haar nieuwe partner is gaan samenwonen. De ex-partner ontkende evenwel in alle toonaarden dat zij samenwoonde met haar nieuwe partner, zodat de de man dit in de procedure moest bewijzen.
De bewijslast
In de rechtspraak zijn criteria ontwikkeld waaraan het bewijs dient te voldoen. Aangetoond moet worden dat er sprake is van een affectieve relatie (a) die van duurzame aard is (b) en met zich brengt dat de ex-partner en de nieuwe partner elkaar wederzijds verzorgen (c), zij met elkaar samenwonen (d) en een gemeenschappelijke huishouding voeren (e). Als ten aanzien van één of meerdere criteria geen of onvoldoende bewijs is geleverd, maakt de beëindigingsvordering geen kans van slagen. De bewijslast is zwaar, terwijl het vaak moeilijk is om een sluitend bewijs te leveren.
Recherchebureau
Om aan zijn bewijslast te voldoen, heeft de man onder andere een recherchebureau ingeschakeld. Dit bureau heeft gedurende twee perioden van elk een week de ex-partner geobserveerd. Uit de observaties is gebleken dat de ex-partner op alle dagen aanwezig was in de woning van haar nieuwe partner en over een eigen sleutel van deze woning beschikte. Voorts is gezien dat zij de honden van zowel zichzelf als die van haar nieuwe partner uitliet, de woning van de nieuwe partner met boodschappentassen is ingegaan, afvalcontainers van deze woning aan de weg heeft gezet en opgehaald en de ramen van deze woning heeft gelapt en het huis heeft schoongemaakt. Daarnaast is gebleken dat zij met haar nieuwe partner op vakantie is gegaan, zij haar nieuwe partner heeft geholpen bij het ontruimen en opleveren van de woning van diens overleden vader en haar nieuwe partner zich naar de buitenwereld toe als gezin heeft gepresenteerd. Uit buurtonderzoek kwam naar voren dat de ex-partner en haar nieuwe partner veelvuldig samen zijn gezien. Op grond van deze observaties is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat aan het vereiste van samenwonen was voldaan.
Aangezien de ex-partner niet had betwist dat zij met haar nieuwe partner een affectieve relatie van duurzame aard was aangegaan, resteerden nog twee criteria ter beoordeling, namelijk of er een gemeenschappelijke huishouding werd gevoerd en of er sprake was van wederzijdse verzorging.
Uit de door de ex-partner in de procedure overgelegde bankafschriften, waarmee zij had willen aantonen dat zij een van haar nieuwe partner gescheiden huishouding voerde, volgde volgens de rechtbank juist het tegendeel. Doordat de ex-partner met regelmaat afgeronde bedragen naar de rekening van haar nieuwe partner had overgemaakt, achtte de rechtbank het juist aannemelijk dat zij met enige regelmaat bijdroeg in de gezamenlijke kosten van haar gezamenlijke huishouding met haar nieuwe partner. Alles in samenhang bezien achtte de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de ex-partner en haar nieuwe partner in elkaars verzorging voorzagen. Daarmee was aan alle bewijscriteria voldaan. De rechtbank concludeerde dat de verplichting van de man tot betaling van partneralimentatie was geëindigd.
Terugbetalingsverplichting
Als eenmaal wordt vastgesteld dat de alimentatieverplichting op grond van artikel 1:160 BW eindigt per een bepaalde datum, heeft de rechter niet de vrijheid om een andere datum dan deze vast te stellen als datum vanaf welke geen partneralimentatie meer is verschuldigd. In deze zaak betekende dit dat de verplichting met terugwerkende kracht was geëindigd en de ex-parter een bedrag van nagenoeg € 100.000,– aan de man diende terug te betalen. De door mij verzochte terugbetalingstermijn van één maand achtte de rechtbank, gelet op de hoogte van het bedrag, niet redelijk en is op zes maanden gesteld.
Inbreuk op persoonlijke levenssfeer
Met het verweer van de ex-partner, dat de observaties door het recherchebureau dienden te worden aangemerkt als een inbreuk op haar recht van haar persoonlijke levenssfeer en deze daardoor onrechtmatig zouden zijn, heeft de rechtbank korte metten gemaakt. Omdat het onderzoek vanaf de openbare weg was gedaan en een niet ongebruikelijke onderzoeksmethode was gehanteerd, had de man een gerechtvaardigd belang bij het onderzoek aldus de rechtbank. De gegevens van het recherchebureau werden daarom bij de beoordeling meegenomen. Vanwege dit gerechtvaardigde belang én het gegeven dat de ex-partner had verzaakt de man te melden dat zij was gaan samenwonen, was de rechtbank van mening dat de kosten van het recherche-onderzoek door de ex-partner aan de man dienden te worden vergoed.