
Verschillende vormen van bestuurdersaansprakelijkheid op grond van de onrechtmatige daad (6:162 BW).
mr. E.R. Jonker (Erwin) | 20 oktober 2020
Verschillende vormen van bestuurdersaansprakelijkheid op grond van de onrechtmatige daad (6:162 BW).
Doordat de rechtspersoon als rechtssubject met zijn eigen vermogen aansprakelijk is voor al haar verplichtingen, leidt het gebruik van een rechtspersoon per definitie tot beperking van aansprakelijkheid bij degenen die zich van die rechtspersoon bedienen.
Een rechtspersonen, zoals een vennootschap, is zelfstandig drager van rechten en verplichtingen. In beginsel zijn noch de aandeelhouders of de oprichters noch de bestuurders / commissarissen aansprakelijk voor de schulden en/of rechtshandelingen van de rechtspersoon. In principe bestaat er dus geen bestuurdersaansprakelijkheid.
De rechter is dan ook zeer terughoudend bij het toewijzen van vorderingen waarbij voorbij wordt gegaan aan de hiervoor genoemde rechtspersoonlijkheid van een rechtspersoon. In de jurisprudentie zijn hiervan slechts enkele voorbeelden bekend. Uitgangspunt is dan ook; een bestuurder van een rechtspersoon is niet aansprakelijk jegens derden.
In alle gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap wel onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Een bestuurder kan aansprakelijk zijn als hij dus bijzonder onzorgvuldig is geweest en een derde daardoor schade heeft geleden. De belangrijkste voorbeelden van onrechtmatig handelen waarvoor bestuurders aansprakelijk gesteld kunnen worden zijn:
• indien een bestuurder namens de vennootschap een verplichting aangaat, terwijl de bestuurder ten tijde van het aangaan van de verplichting wist of kon verwachten dat de rechtspersoon de schuld niet zou kunnen betalen (dit wordt ook wel de Beklamel-norm genoemd);
• indien sprake is van betalingsonwil (andere crediteuren worden wel voldaan, maar de schuld aan één crediteur wordt bewust niet betaald);
• indien een bestuurder bewerkstelligt of toelaat dat de door hem bestuurde vennootschap een eerder door haar aangegane overeenkomst niet nakomt en daardoor aan de wederpartij van de vennootschap schade berokkent (ook wel verhaalsfrustratie genoemd).
Het is voor een eisende partij niet altijd eenvoudig om aan te tonen dat er sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid.
Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv zal in de ‘normale’ situatie de eisende partij in geval van bijvoorbeeld de Beklamel-situatie moeten aantonen dat de bestuurder ten tijde van het aangaan van de overeenkomt al wist of behoorde te weten dat de rechtspersoon de overeenkomst met de individuele crediteur niet zou kunnen nakomen en ook voor de ontstane ook geen verhaal zou kunnen bieden.
Omdat het voor de individuele crediteur vaak lastig zal zijn om bewijs te leveren ten aanzien van het onrechtmatig handelen van de bestuurder, wordt in sommige situaties de individuele crediteur processueel geholpen door de rechter.
In één situatie waarin aannemelijk was dat de vennootschap ten tijde van de opdracht over onvoldoende middelen beschikte en/of kon beschikken om haar verbintenis tot betaling aan de wederpartij te voldoen, heeft de rechter de bewijslast ten aanzien van het ontbreken van deze wetenschap wel bij de bestuurder gelegd.
Wilt u meer weten over bestuurdersaansprakelijkheid dan kunt u vrijblijvend contact opnemen met mr. E.R. Jonker.